Mensen vragen me ook vaak waar de titel “Niet nu Laura” vandaan komt. Dat is eigenlijk gewoon een beetje een uit de hand gelopen mop. Ik grapte vroeger steeds dat als ik ooit een biografie zou uitbrengen, ik ‘m “Niet nu, Laura” zou noemen. Mijn comics zijn doorgaans gebaseerd op mijn eigen leven, dus ergens klopt het plaatje wel. 2. Wat is je voornaamste inspiratiebron? Mijn strips zijn zo goed als altijd gebaseerd op eigen leven, soms letterlijk. Ik vind het heerlijk om iets grappigs te maken rond ongemakkelijke situaties, of super banale dingen. Zoiets waarin iedereen zichzelf kan herkennen. Mijn lief, met momenten zeer nuchter, maar soms ook doldwaas, is ook een echte muze voor me. 3. Waarom kies je ervoor spreektaal in je tekeningen te gebruiken? Ik wil dat mensen zichzelf kunnen herkennen in mijn strips, misschien hun liefje of beste vriend taggen, reageren met “kijk, zo wij!” Spreektaal gebruiken maakt die barrière volgens mij minder groot. Een subtiel dialect of een beetje slang maakt de strip een stuk toegankelijker voor mijn doelpubliek. 4. Hoe zou je je eigen taalgebruik in informele situaties omschrijven? Ik ben opgegroeid in Borsbeek, een dorp tegen stad Antwerpen en woon nu in Borgerhout. Hoewel mijn ouders een echt Antwerps dialect hebben, valt dat bij mij nogal mee. Als kind sprak ik altijd heel netjes en dat is denk ik wat blijven hangen. Taalgebruik varieert dan ook een beetje van vriendengroep tot vriendengroep, sommige vrienden spreek ik aan met ‘jij’, anderen met ‘gij’. Als ik op bezoek ben bij familie, zal mijn Antwerpse accent misschien al wat vlugger boven komen drijven. 5. Met welke formules begroet je en neem je afscheid van vrienden en collega’s? Een eenvoudige “heeey” en een eenvoudige “dadaaa” ;) 6. Welke informele of typisch Vlaamse woorden of uitdrukkingen brengen een glimlach op jouw gezicht? Een klassieker van Frank Bomans in het programma Thuis: “da is om ne floeren aap van te schijten!!” Ook leuk: mijn lief woont al lang in Antwerpen, maar komt oorspronkelijk uit Dilbeek, een dorp tegen Brussel. Over de jaren is zijn accent minder opvallend geworden, maar na een pintje of twee klinkt hij weer als een rasechte Brusselaar. Grappig en schattig! 7. Hoe zie jij de relatie tussen spreektaal en humor? Zoals eerder gezegd: spreektaal is iets vertrouwd voor mensen, iets waar ze zich in kunnen herkennen en past daarom perfect samen met de soort humor die ik hanteer. 8. Denk je dat je tekeningen ook voor anderstaligen interessant kunnen zijn? Ik denk al lang na over een Engelse variant van Niet nu Laura, om een groter publiek te bereiken. Of meerdere personages, met andere dialecten en achtergronden, om de comic ook wat diverser te maken. Iets om over na te denken in de toekomst! 9. Waar kunnen we je werk kopen? Recent bracht ik een reeks wenskaarten en pins uit, nog even verkrijgbaar in pop-up winkel Gitschotel Popt. Ik werk ook als freelance illustrator, dus voor samenwerkingen kun je altijd mailen naar nietnulaura@gmail.com
0 Comments
1. Op welke manier houd je je met de Nederlandse taal bezig? Er gaat geen dag voorbij of ik kom met één van de manieren waarop je taal kan gebruiken in aanraking. Ik doe immers vele dingen. Ze hebben bijna allen te maken met leren en dus ook met taal. Als juridisch docent beschouw ik het als een persoonlijke missie om complexe of abstracte leerstukken simpel, duidelijk en op een aangename manier aan mijn studenten duidelijk te maken. Juristen zijn sowieso al met (hun) taal bezig; ik vertaal deze dus naar een verhaal dat mijn studenten begrijpen, zonder dat er daarbij fouten voorkomen. Dat is soms een heel werk. Daarnaast ben ik ook docent marketing voor startende ondernemers. Ook daarbij komen de vele nuances van de taal naar voren. Een marketeer moet zijn product immers zo voorstellen dat het gevoel van interesse bij een klant op een korte tijd gewekt wordt. Daarbij gebruikt hij, naast aantrekkelijke beelden, ook de juiste woorden, metaforen, verhalen enz. Tenslotte ben ik een taaltrainer en -coach voor niet-Nederlandstalige expats in Leuven. Dikwijls komen zij op een punt in hun carrière waarbij ze ook praktisch Nederlands moeten kunnen praten om in hun professioneel leven te evolueren. Daarvoor richtte ik Dutchlanguageclasses.be op. Met praktische conversaties, taalspelletjes, rollenspelen en soms zelfs uitstapjes naar Vlaamse steden help ik hen hun Nederlands te activeren, verbeteren en meer doelgericht te gebruiken. 2. Hoe zou je je eigen taalgebruik in informele situaties omschrijven? Mijn taalgebruik hangt voor een groot deel af van de situatie waarin ik me op dat moment bevind. Als jurist is precisie zeer belangrijk, als marketeer moeten woorden meer “de juiste snaar raken” en als trainer en coach help ik mensen taal praktisch en voor hun doel te gebruiken. Omdat dat laatste neerkomt op communicatie met collega’s, managers en klanten ben ik ervan overtuigd dat taal niet puristisch perfect hoeft te zijn. Het moet werken, dat wil zeggen dat je op een pragmatische manier met anderen moet kunnen communiceren om je resultaat te bereiken. Daarbij gebruiken mensen soms woorden die geen standaardtaal zijn, ze maken soms zinnen die niet perfect zijn en nemen zelfs woorden uit andere talen over, denk bijvoorbeeld maar aan het “Brusseleer”. Taal kunnen aanpassen aan de situatie waarin je die nodig hebt, dat vind ik een deel van de rijkdom ervan! 3. Welke personen, plaatsen en periodes in je leven hebben de grootste impact gehad op je taalgebruik? Zo zijn er wel enkele personen. Hoewel ik vroeger nooit gedacht had dat ik het zou toegeven, denk ik bijvoorbeeld aan mijn professor Nederlandse juridische taal. Bijna elke les brak hij dezelfde lans. Hij gaf ons lange juridische zinnen, van soms wel zo’n 10 lijnen. Hij vroeg zijn studenten dan die te verbeteren door ze korter, actiever en dynamischer te maken, zonder informatie weg te laten. Toen ik later ook meer en meer met marketing bezig was leerde ik ook de Angelsaksische traditie van succesvol en commercieel schrijven kennen. Ik verdiepte me in de tips van Dan Kennedy en Allan Pease die hetzelfde prediken: maak de klant direct en simpel duidelijk wat hij eraan heeft. Tot slot leerde ik ook van de vele coaches waar ik in de afgelopen jaren mee werkte dat taalgebruik relatief is en afhangt van de context. Door al deze invloeden ben ik dus geëvolueerd tot de pragmaticus die waarde hecht aan werkzame, duidelijke en tegelijk correcte taal. Ooit noemde een belangrijke filosoof dat “meaning is use”. 4. Met welke formules begroet je en neem je afscheid van vrienden en collega’s? “Goedemorgen”, “hallo” of “hoi” en “tot binnenkort” en “veel succes met … (wat je daarna ging doen)”. 5. Welke informele of typisch Vlaamse woorden of uitdrukkingen brengen een glimlach op jouw gezicht? "Na regen komt zonneschijn". Het past immers niet alleen bij dit seizoen maar ik kan het elke dag wel ergens op toepassen. 6. Is er een verschil tussen de manier waarop je spreekt binnen en buiten je lessen? Weinig. Al let ik er tijdens mijn trainingen soms op om wat rustiger te praten en niet direct met de moeilijkste en langste woorden te komen. Studenten moeten veilig met taal kunnen experimenteren en kunnen groeien. Dan kunnen we het niveau daarna op een voor iedereen stimulerende manier opdrijven. Het grootste verschil tussen mijn taalgebruik binnen en buiten de trainingen is eigenlijk dat ik minder praat binnen de trainingen. De missie is dan immers de anderen te laten praten, aan te moedigen en te corrigeren. Zo bouwt een student immers een goede bagage maar ook routine en zelfvertrouwen op. 7. Breng je als NT2-docent soms tussentaal aan in je lessen? Zo ja, hoe? Ja, natuurlijk. Taal is immers het instrument om efficiënt te communiceren. Als dat in een bepaald geval beter gaat met tussentaal, regiolecte elementen of bastaardwoorden, zal ik de studenten aanmoedigen om die manier te kiezen waarop ze op een fijne manier resultaat met hun communicatie boeken. 8. Wat denk je van het project Goesting in Taal? Als ik het goed begrepen heb, wil Goesting in Taal anderstaligen stimuleren om in Vlaanderen ook “Vlaams” te gebruiken. Dat lijkt me niet alleen efficiënt maar op die manier zal de student ook een betere “klik” krijgen met Vlamingen in Vlaanderen. Ik denk dat onze missies niet zo hard van elkaar verschillen. 9. Hoe noem jij deze vijf voorwerpen in het dagelijkse leven?
1. Op welke manier houd je je met de Nederlandse taal bezig? Vroeger, toen ik bij de Universiteit Gent werkte, was dat heel rechtstreeks. Ik heb 6 jaar bij de afdeling Nederlandse Taalkunde gewerkt. Als assistent heb ik ook altijd lesgegeven. Van grammatica tot schrijfvaardigheid, en ook taalzorg. Dat is iets typisch Vlaams: zeg niet dít, maar zeg wel dát. Daarnaast deed ik onderzoek en schreef ik een doctoraat over het taalgebruik en de taalpercepties van Vlaamse leerkrachten in het basis- en secundair onderwijs. Dus ten eerste: Hoe spreken ze? Is dat Standaardnederlands, wat van de overheid uit verwacht wordt? Dat is zeker niet zo. Dat wijkt er vaak van af. En dan de crucialere vraag: Hoe denken ze daarover? En daarin merk je dat er een heel dubbele houding is. Aan de ene kant zeggen ze allemaal “Standaardtaal, dat is belangrijk. We moeten daar aandacht aan besteden, we moeten daar ons best voor doen” en tegelijk ook altijd die “Ja, maar…” In theorie is het zo, maar in de praktijk, als ik mijn leerlingen wil bereiken, als ik mezelf wil kunnen zijn, of als ik authentiek wil kunnen zijn, dan wijk ik er toch van af. En dan geven ze tal van redenen waarom. Daarnaast heb ik Fons opgestart, een tijdschrift voor didactiek Nederlands, en heb ik een blog waar ik over taal en taalonderwijs post. Eigenlijk alles om dat onderzoek naar de buitenwereld te krijgen. Wat ik nu bij de stad Gent doe, is in verschillende opzichten anders. Het is echt van onderzoek naar de praktijk. Maar ik ben nog altijd met taal bezig: met meertaligheid, niet alleen binnen het Nederlands, maar ook daarbuiten. Dat trekt mijn blik echt open. Aan de andere kant komen veel van de dingen die ik uit mijn onderzoek geleerd heb, ook terug als je het over meertaligheid hebt. Leerkrachten zien het publiek in hun klas veranderen en zoeken een evenwicht tussen wat verwacht wordt (Standaardnederlands) en de realiteit in de klas. Ze zoeken een manier om het te doen werken in de klas. Dus in dat opzicht ligt mijn huidige job echt wel in het verlengde van mijn vorige job, met dat verschil dat het veel praktischer is, en veel beleidsmatiger. 2. Welke ervaringen of bevindingen uit je onderzoeksprojecten hebben je verrast? Ik had verwacht dat ik veel meer verschillen zou vinden tussen jonge en oude leerkrachten, mannen en vrouwen, regio’s, en eigenlijk was dat niet echt het geval. Er blijken amper verschillen te zijn; het loopt allemaal een beetje door elkaar. In taalgebruik merk je wel verschillen. Oudere leerkrachten die al wat sneller dialect gaan gebruiken bijvoorbeeld. Maar in percepties en ideeën: heel weinig. Zeker bij jonge leerkrachten is er bijna geen verschil tussen een leerkracht Nederlands, een leerkracht fysica of een leerkracht chemie, terwijl wij net hadden verwacht dat een leerkracht Nederlands wel strenger zou zijn. Perfect Algemeen Nederlands: er is niet één leerkracht in mijn onderzoek die dat 50 minuten lang heeft volgehouden. Ik had ook verwacht in West-Vlaanderen meer dialect in de klas te horen, maar daar was het eigenlijk net minder. Dit is omdat de kloof tussen hun regulier taalgebruik (de dialecten) en de taal die ze in de klas menen te moeten gebruiken (de standaardtaal) zodanig groot is, dat ze de knop kunnen omdraaien. Terwijl dat in Antwerpen, Brabant, Leuven eerder doorloopt. Hoe ze spreken in de leraarskamer, in de gang, in de klas: dat is hetzelfde. Je ziet dat de interacties in de klas toch horizontaler geworden zijn, en taalgebruik evolueert daarin mee. Eigenlijk zijn het allemaal logische reflexen. 3. Hoe zou je je eigen taalgebruik in informele situaties omschrijven? Dialect als het kan, tussentaal als het moet. Ik ben afkomstig van Izegem, dus ik spreek het lokale dialect van daar. Het is een dialect dat veel gemeen heeft met dat van Kortrijk. In de literatuur noemen ze dat zuidoostelijke stuk van de provincie continentaal West-Vlaanderen. Dat wijkt qua dialect in verschillende opzichten af van wat er in de Westhoek of in de streek rond Brugge gesproken wordt. Zodra ik kan, zal ik dialect gebruiken. Met collega’s op het werk met wie ik informeel omga, zal het tussentaal zijn, tenzij ik weet dat ze van dezelfde streek zijn. Dan ga ik spontaan dialect gebruiken. Ik stond onlangs buiten met een collega buiten te praten in tussentaal. Er kwam een collega bij staan die van mijn streek bleek te zijn, en ik hoorde mezelf meteen overschakelen op dialect. De andere collega vond dat heel amusant om te horen. Blijkbaar klink ik ook helemaal anders als ik dialect spreek. Vlotter, sneller en met een diepere stem. Ik heb ook al gemerkt dat mijn stem, als ik algemeen Nederlands spreek, snel hoger gaat. Het doet echt wel denken aan een “rolletje” dat ik speel. Tussentaal, dat heb ik echt moeten leren. Wie zoals ik in West-Vlaanderen is opgegroeid, had dat eigenlijk niet echt nodig. Daarom vind ik je project ook interessant, omdat ik ook iemand ben die die variëteit heeft moeten “leren”. Toen ik jong was, zat er niets tussen het echte West-Vlaamse dialect dat ik van thuis uit kende, en het schoolse Nederlands, dat dicht bij de standaardtaal aanleunde. Die typische ge/gij en dergelijke, dat is bij mij eigenlijk gaandeweg gekomen door naar Gent te verhuizen. Je leert het natuurlijk snel doordat je het op tv al hebt gehoord, maar tot op dat moment had ik het nooit zelf nodig gehad. 4. Waar komt je interesse voor taaldiversiteit vandaan? Ik heb die vraag al vaak gekregen: hoe ben je in godsnaam bij taal uitgekomen? Mijn ouders, mijn broer en mijn zus: die hebben eigenlijk niets met taal. Ik denk dat het echt door mijn opleiding in het middelbaar komt. Ik heb leerkrachten Nederlands gehad die heel inspirerend waren, die mijn blik echt hebben opengetrokken. Het moet wel daarvandaan komen. De liefde voor taalkunde is er dan gaandeweg tijdens mijn opleiding bij gekomen. Je komt in Gent, iedereen spreekt hier anders, en dan vraag je je af: hoe komt dat dan? Die diversiteit en dat taalgebruik. En hoe het sociaal verschilt, is zo boeiend. Ik ben er bijna onontkoombaar op uitgekomen. Ik wist heel snel: ik wil daar meer mee doen. Het is een beetje meanderend gegaan. In het begin vond ik dialecten heel interessant. Ik heb mijn thesis geschreven over dialectwoordenboeken door amateurs. Wat bezielt iemand in godsnaam om een woordenboek van zijn eigen dialect te maken, wat een ongelooflijk werk is? Onvermoeibaar. Ik zou het zelf niet kunnen. En dan van dialect op school naar tussentaal op school en zo ben ik bij mijn onderwerp uitgekomen. Op die manier is de liefde voor taal er ook een beetje in geslopen. 5. Met welke formules begroet je en neem je afscheid van vrienden en collega’s? Dat vond ik een grappige vraag om over na te denken. In de meeste gevallen is het een langgerekte “jow”! Zo kom ik het kantoor binnen en ga ik buiten. Zowel voor hallo als voor tot ziens. Op het werk lachen ze er wel eens mee. Het is heel kenmerkend. Zeker met vrienden en bij de mensen waar ik mij het beste bij voel, gebruik ik het. Diegenen waar ik de beste klik mee heb. Maar ik doe het evengoed met mijn leidinggevende, die kan daar ook mee om. 6. Welke informele of typisch (West-)Vlaamse woorden of uitdrukkingen brengen een glimlach op jouw gezicht? Ik ben een dialectliefhebber. Er zijn een paar dingen die zo typisch zijn voor het dialect van mijn streek. Zoiets als bère bijvoorbeeld. Kzen bère content, ik ben heel tevreden. Dat is zo kenmerkend voor mijn streek. Als ik iemand dat hoor zeggen, weet ik meteen: jij komt van bij mij. En dat gevoel van authenticiteit, dat “in-group”-gevoel… dat is zo mooi. En dat heb ik met veel dialectwoorden. In tussentaal heb je dat ook. Woorden als plezant en goesting bijvoorbeeld. Je voelt dat dat anders is dan leuk en zin. Ik krijg die laatste twee zo moeilijk in de mond genomen. Het bepaalt de sfeer ook heel sterk: je riskeert al snel een afstandelijk gevoel op te roepen als je bepaalde woorden gebruikt. Dat is net zoals met de leerkrachten in mijn onderzoek. Ze willen een band met hun leerlingen. Wat doe je dan? Woorden als plezant en goesting gebruiken, om dat gevoel van nabijheid en authenticiteit op te roepen. 7. Wat denk je van het project Goesting in Taal? Ik vind het een vree schoon project, dat erg functioneel is, omdat je mensen een houvast biedt om zich staande te houden in een samenleving die eigenlijk geen Standaardnederlands hanteert. En vooral op sociaal vlak. Je geeft die mensen de kans om zich beter te voelen in de samenleving waarin ze terechtkomen, om betere conversaties aan te gaan, en zich sneller thuis te voelen. Dat is zo belangrijk. Want dat is de reden waarom mensen naar hier komen en Nederlands leren. Natuurlijk is dat ook om in het stadhuis geholpen te kunnen worden en in de winkel iets te bestellen, maar vooral: sociaal. Het feit dat het allemaal zo toegepast en concreet en laagdrempelig is, dat is echt waardevol. Je had dat ook op een volledig andere manier kunnen aanpakken. Er zijn mensen die proberen een grammatica van tussentaal te schrijven, met enkele voorbeeldjes en die zijn klaar. Bij jou is het echt authentiek, functioneel materiaal. En dat is goed, want er is zoveel! Neem nu Nedbox bijvoorbeeld: dat is dezelfde aanpak. Authentiek materiaal, niet enkel uit de nieuwsuitzending, maar uit alle tv-programma’s. En je koppelt daar functionele opdrachtjes aan. Zinnetjes en dingen waar je direct mee aan de slag kunt. Dat helpt je vooruit als je een taal leert. 8. Hoe noem jij deze zes voorwerpen in het dagelijkse leven? 1. Op welke manier houd je je met de Nederlandse taal bezig?
Ik vertaal nu al tien jaar uit het Engels en het Duits naar het Nederlands. Mijn eenmanszaakje heet Webred Taal en Documentatie. Daarnaast was ik tot enkele jaren geleden freelance taaltrainer Nederlands voor anderstaligen en Duits en heb ik enkele maanden als taaladviseur voor de Taaltelefoon gewerkt. Sinds een jaar of twee heb ik mijn oude liefde, namelijk onderzoek van taalvariatie, weer opgenomen. Ik deel al mijn ontdekkingen, recensies en nieuwtjes op mijn website Taalverhalen.be, en richt me hierbij op iedereen met een grote liefde voor en interesse in het Nederlands in België. Daarnaast onderhoud ik de website van de Stichting Nederlandse Dialecten, waarvan ik secretaris ben. Ten slotte schrijf ik artikels over taal voor onder meer Taalunie: Bericht, De Taalsector en Onze Taal en geef ik lezingen en workshops over het Nederlands in België, over hoe de standaardtaalnorm bepaald wordt, over de officiële spelling en over de familienamen in België. 2. Wat doe je precies met Taalverhalen.be? Taalverhalen.be is mijn website, waarop ik regelmatig wetenswaardigheden publiceer over het Nederlands in België. Mijn focus ligt op de volgende punten:
3. Hoe zou je je eigen taalgebruik in informele situaties omschrijven? Een tussentaal die dicht tegen de standaardtaal aanleunt. Mijn accent is onmiskenbaar westelijk Limburgs, met een paar Brabantse invloeden. Ik gebruik ‘ge’ en ‘gij’ omdat ‘je’ en ‘jij’ voor mij heel tegennatuurlijk aanvoelen. Mijn taalgebruik is anders als ik met Nederlanders spreek of in een situatie zit die wat formeler is, zoals bij een netwerkbijeenkomst of op een congres. Dan zal ik ook eerder ‘je’ en ‘jij’ gebruiken. Dialect spreek ik niet, omdat ik het nooit geleerd heb. Dat komt omdat mijn vader en mijn moeder uit verschillende regio’s komen (West- en Oost-Limburg) en ze elkaars dialect niet spraken. Het gevolg is dat ik weliswaar geen enkel dialect actief kan spreken, maar wel alles begrijp uit de hele provincie Limburg. Via mijn man, die uit de Antwerpse Noorderkempen komt, heb ik de dialecten uit de Antwerpse Kempen ook leren begrijpen. 4. Welke personen, plaatsen en periodes in je leven hebben de grootste impact gehad op je taalgebruik? Na mijn ouders en de school heeft mijn leerkracht Voordracht op de academie van Hasselt wel wat impact gehad. Hij heeft me bewust gemaakt van mijn accent en me geleerd hoe ik dat kon ‘dempen’ als dat nodig was. Mijn periode in Leuven als student en later wetenschappelijk medewerker heeft ongetwijfeld ook een invloed gehad, al kan ik niet inschatten hoe groot die is. Hetzelfde geldt voor mijn man en zijn familie. Ik heb wat Kempense uitdrukkingen opgeraapt, maar ook van een deeltje van mijn woordenschat geleerd dat die helemaal niet zo algemeen was als ik tot dan toe dacht. Tijdens mijn studie Germaanse talen heb ik een stevige dril gekregen in wat wel en geen correct Nederlands is. Ik pas dit wel netjes toe wanneer dat van me, maar vroeg me toen voortdurend af waarom wat ik mijn hele leven al zei dan zo fout was en waarom dat andere, dat ik als jongvolwassene plots moest leren, wel goed. Tijdens mijn studie heb ik een half jaar met Erasmus in Nederland gestudeerd. Die periode maakte me bewust van de cultuur- en taalverschillen tussen België en Nederland, die toch groter waren dan ik tot dan toe aannam. Sindsdien heb ik nog vaak samengewerkt met Nederlanders en ik pas mijn taalgebruik dan altijd wat aan. 5. Met welke formules begroet je en neem je afscheid van vrienden en collega’s? Ik begroet vrienden en collega’s met ‘hoi’ of ‘hallo’ en neem afscheid met ‘dag’, ‘tot de volgende’, ‘tot nog eens, he’. 6. Welke informele of typisch Vlaamse woorden of uitdrukkingen brengen een glimlach op jouw gezicht? Ik vind het moeilijk daar concrete voorbeelden op te plakken. Er is ook zoveel. Wat ik heel leuk vind, is dat we in Vlaanderen heel wat uitdrukkingen met ‘kat’ hebben die in Nederland niet bekend zijn: ‘zijn kat sturen’, ‘er is geen kat’, ‘een vogel voor de kat’, ‘een kat een kat noemen’, ‘een kat in een zak kopen’, ‘andere katten te geselen hebben.’ 7. Waar komt je interesse voor taaldiversiteit vandaan? Taaldiversiteit heeft altijd in mijn leven gezeten, en heeft me altijd gefascineerd. Mijn ouders zijn uit twee heel verschillende dialectregio’s in Limburg en ik had familie in Aarschot (Vlaams-Brabant). Ik woonde vlak bij de grens tussen het Limburgse en het Brabantse taalgebied, ik las al heel jong Gezelle, ging naar de toneelvoorstellingen in het dialect in ons dorp. Ik kwam en kom nog steeds voortdurend in aanraking met die diversiteit en om de een of andere reden vind ik dat geweldig. Het brengt een hoop mogelijkheden, een hoop rijkdom en een hoop muzikaliteit in de taal. 8. Wat denk je van het project Goesting in Taal? Ik vind het een heel nuttig project. Het is in België nu eenmaal zo dat de informele spreektaal minder dicht bij de standaardtaal ligt dan in Nederland. Als een anderstalige hier dus Nederlands leert met de bedoeling in de maatschappij te functioneren, zal hij vroeg of laat met die kloof geconfronteerd worden. Daarom is het nodig dat hij daar ook zo vroeg mogelijk mee kennismaakt. Dat is niet zo eenvoudig, net omdat de regionale variatie in die spreektaal vrij groot is. Het is niet meteen nodig om anderstaligen die spreektaal ook actief aan te leren, maar ze moeten wel weten hoe het zit. 9. Hoe noem jij deze zes voorwerpen in het dagelijkse leven? 1. Op welke manier houd je je met de Nederlandse taal bezig? Begin 2012, intussen dus vijf jaar geleden, startte ik als zelfstandig taaltrainer onder de naam Litterate. Ik gaf toen uitsluitend lessen Nederlands aan volwassenen, vooral groepslessen voor werkzoekenden en taaltrainingen in bedrijven. Later heb ik mijn activiteiten uitgebreid met copywriting en vertaling. Op dit moment wil ik me vooral op vertalen concentreren: ik vind het heerlijk om zowel met vreemde talen als met mijn moedertaal te werken. Mijn plannen voor 2017 zijn op regelmatige basis bloggen en ook zelf enkele vreemde talen leren (en natuurlijk ben ik als zelfstandige altijd op zoek naar interessante samenwerkingen en opdrachten!). 2. Hoe zou je je eigen taalgebruik in informele situaties omschrijven? Met vrienden en familie spreek ik tussentaal: ge/gij zijt, zijde gelle,… Ik gebruik nog enkele dialectwoorden uit de Antwerpse Kempen, maar eerder bewust, omdat ik het leuke woorden vind, zoals pertang. Echt dialect spreek ik niet (meer), maar ik begrijp natuurlijk mijn familie die dat wel nog doet. 3. Welke personen, plaatsen en periodes in je leven hebben de grootste impact gehad op je taalgebruik? In 2001 vertrok ik naar Gent om er te studeren. En ik werd er zowaar door een soort taalcrisis overvallen: voor het eerst in mijn leven werd ik met West-Vlaams geconfronteerd! De eerste weken begreep ik die mensen écht niet en vice versa, dat viel helemaal niet mee. Uiteindelijk ben ik mijn toen nog zware Kempisch-Antwerpse tongval een beetje kwijtgespeeld en heb ik passief West-Vlaams geleerd :) 4. Met welke formules begroet je en neem je afscheid van vrienden en collega’s? Begroeting: hallo / hello / heey / yow (met mijn beste vriend) / hoi hoi Tegen collega’s zeg ik eerder goeiemorgen of goeiemiddag. Afscheid: Tot later / tot de volgende / saluutjes / salu(kes) 5. Welke informele of typisch Vlaamse woorden of uitdrukkingen brengen een glimlach op jouw gezicht? Ik vind blaffeturen een fascinerend woord, al gebruik ik het zelden. Van een heel aantal woorden besefte ik zelfs niet dat ze typisch Vlaams zijn. Wegdeemsteren bijvoorbeeld, of zich weren als een duivel in een wijwatervat, jammer dat ze dat in Nederland niet kennen! Ik vind mitraillette in de betekenis van de snack ook een heel leuke, en als ik aan de mitraillette denk, dan denk ik natuurlijk ook aan smossen. 6. Is er een verschil tussen de manier waarop je spreekt binnen en buiten je lessen? Antwoord bij voorkeur in volzinnen Tijdens de les gebruik ik consequent je/jij en probeer ik de standaardtaal te benaderen, ook al heb ik nog altijd een beetje een accent. Buiten de les spreek ik bijna altijd tussentaal. 7. Breng je als NT2-docent soms tussentaal aan in je lessen? Zo ja, hoe? Ik ben me ervan bewust dat veel Vlamingen tussentaal gebruiken, zowel onder vrienden als tijdens informele situaties op het werk. Daarom probeer ik af en toe een uitdrukking of woord uit die tussentaal te introduceren, zodat de cursisten hier ook een passieve kennis van hebben. Maar al bij al blijft dat eerder anekdotisch. 8. Wat denk je van het project Goesting in Taal? Goesting in Taal doet ons beseffen dat de standaard NT2-les, waarin dus ook mooi Standaardnederlands wordt gesproken, niet helemaal overeenkomt met de realiteit. Het lijkt me essentieel dat cursisten zich zowel in het Standaardnederlands kunnen uitdrukken als enkele woorden/uitdrukkingen uit de tussentaal kunnen begrijpen. Anders blijft het moeilijk communiceren met de Vlamingen, en da’s natuurlijk erg jammer voor iedereen. Ik ben ook fan van het materiaal op de site, zoals de oefeningen rond “valse vrienden”: erg nuttig en herkenbaar! 9. Hoe noem jij deze vijf voorwerpen in het dagelijkse leven?
|
Sofie Begine
Language Trainer specialising in informal language Archives
March 2019
Categories
All
|